Ergens tijdens het lezen van dit boek, bedacht ik me dat dit boek “Volmaakt schoonheid” zou moeten heten ipv "Volmaakt monster". Niet alleen omdat dit een supergoed boek is, want dat is het als je van een specifiek soort horror houdt, maar omdat schoonheid en het monsterlijke twee subjectieve waarnemingen zijn die iets over de waarnemer zeggen en niets of weinig over degene die wordt geobserveerd. Zonder teveel van het titelverhaal te verklappen, vindt de protagonist van het titelverhaal, zichzelf helemaal niet monsterlijk, verre van. Ze heeft eindelijke vrede met wie ze is.
Deze tegenstelling komt vaker in dit boek terug. Het loopt niet noodzakelijk als een rode draad door het boek heen; daarvoor zijn de verhalen te gevarieerd. Maar het komt terug in verhalen als “Honger”, maar ook in “Club Bizarre”. Het overkoepelende thema is dan ook niet de inhoud van de verhalen, maar het soort horror dat hier ter tonele komt.
Dit is horror van het vreemde. Het ontastbare. Soms het absurde. Horror waar fantasie de vrije loop neemt. Zo lezen we een verhaal over een zombie die vecht met wat hij is geworden, tot het monsterlijke in hem het uiteindelijk wint. We lezen over een schip in de zestiende eeuw die letterlijk in Terra incognita (destijds een veel gebruikt woord op wereldkaarten die onbekende gebieden aanwees) verdwijnt. We lezen over de tunnels in Antwerpen die de vergankelijkheid van de stad weerspiegelen. En zo zou ik nog een aantal andere voorbeelden kunnen noemen. Dit zijn negentien verhalen. Niet allemaal noodzakelijk plot gedreven. Niet allemaal met een einde dat op je afkomt (soms zie je het einde aankomen). Het is niet noodzakelijk horror van de twists en de turns; maar horror van het onbegaanbare, met hier en daar een zweem van humor dat tevens in prachtige proza wordt vertaald:
Zinnen zoals (en let op de beeldspraak, als de protagonist in de ondergronds tunnels van Antwerpen rondloopt en om zich heen kijkt):
De reusachtige keelgaten ademden de geur uit van verschaalde urine.
Of:
Hun voetstappen weerklonken wat verderop in de tunnel en stierven geleidelijk aan weg, om uiteindelijk te versmelten met het gedruppel van de stalactieten.
Of misschien mijn favoriete:
Was zijn laatste droom de droom teveel?
Deze laatste zin zegt misschien heel veel over de stijl en stroming waarin Tom Thys zich bevindt. Want zijn verhalen voelen dromerig. Hier loopt fantasie, gruwelijkheid en absurdisme door elkaar.
Dat er daardoor soms inhoudelijke tegenstrijdigheden optreden, kijk je overheen. In het verhaal Terra Incognita, dat in zestiende eeuw afspeelt, wordt over “dimensies” gesproken (pag. 147) in een tijd dat dit woord geen betekenis had. In het verhaal “Club Bizarre” dat over (BD)SM gaat, stelt de hoofdpersonage in dezelfde alinea, dat hij zijn seksualiteit accepteert, dat hij niet de enige sm-liefhebber is (en E.L. James heeft dit wel bewezen), maar noemt zijn handelingen tegelijkertijd “afwijkend” (pag. 255). Dat deze zelfde hoofdpersonage onder het liedje “I wanna be your Dog” van The Stooges naar Club Bizarre rijdt, is uiteraard weer vermakelijk en een geweldige referentie. De vraag die echter naar boven komt, vooral met betrekking tot het “afwijkende”, wat is de stem van de personage en wat is de stem van de auteur? Maar later hierover meer. Dit zijn allemaal slechts kanttekeningen, want je wordt in sommige verhalen meegezogen. Niet alleen door de verhalen zelf, maar ook de proza waar het op deint.
En dat deed me weer aan het titelverhaal denken en hoe monsterlijke schoonheid nog steeds schoonheid kan zijn.
Om de overkoepelende thema en de ketens die de verhalen aan elkaar verbindt, te begrijpen dienen we in het genre te duiken. Want er drong me tijdens het lezen van de verhalen iets tot me door. Iets wat ik ooit in een voorwoord, een blog of interview heb opgemerkt, namelijk dat “horror” en “griezel” als genre slechts een verzamelnaam is. Je kunt er bijna alles onder verstaan; er zijn verschillende stromingen. Van Slashers (zoals vertaald in films als Saw, Hostel etc.), die nauwelijks diepgang hebben maar vooral gericht zijn op schrikmomenten en het bloederige, tot aan de psychologische horror van Poe, maar ook in de eerste werken van Kafka (denk bijvoorbeeld aan zijn prachtige verhaal “In de strafkolonie”), waar de psyché van de personage centraal staat en waar een persoonlijke of maatschappelijke toedekking wordt ontbloot. (Als je films zou willen gebruiken om deze stroming uit te beelden denk dan aan The Exorcist, Angel Heart of The Exorcisme of Emliy Rose. The Exorcist omdat dit verhaal de ultieme inbraak van de individualiteit aantoont, wat eng is in de Westerse wereld, en Emily Rose omdat deze film meer over de scheidslijn tussen geloof en wetenschap gaat.)
En tussen deze twee uiteinden is er nog een derde variant die vele horror schrijvers geïnspireerd hebben. Ik denk dat de voorvader van deze stroming Lovecraft was. (Opnieuw denkend aan films als referentie zou je kunnen denken aan Re-animator.) Een schrijver (Lovecraft) die ook wel eens de voorvader van de “pulp” wordt genoemd. In mijn inzien een verkeerde benaming, want het lijkt dan alsof er geen diepgang in de verhalen zou bestaan, wat absoluut geen recht doet aan de verhalen die Lovecraft heeft geschreven. Bij hem ging het niet noodzakelijk om de psyché van de personage, niet zo obsessief zoals dat bij Poe het geval was. (Poe had in die zin, en je mag het bijna binnen dit genre niet benoemen, literaire aspiraties.) Bij Lovecraft ging het om een voorwerp of een monster; iets waardoor het gewoonlijke plotseling ongewoon aanvoelde. Of zoals hij zelf in zijn boek Weird Tales aangaf: hij was geïnteresseerd dat menselijke regels en normen geen validiteit hebben in de grotere cosmos en dat hij de lezer met henzelf probeerde te confronteren vaak d.m.v. het occulte, het vreemde en het absurde; waardoor alles op zijn kop begon te staan. Of op een groter en abstracter niveau: hij probeerde ons te vertellen en ons te laten zien dat onze perceptie van de wereld en universum, slechts één perceptie van velen was. En dit was één van de redenen waarom hij veel gebruik maakte van dimensies en het occulte in zijn verhalen. Wat Tom Thys trouwens ook doet. Denk hier straks aan als je in de bundel Volmaakt Monster een verhaal leest waar de wereld plotseling alle kleur verliest. (Een geniale ingeving overigens van Tom Thys.)
Wat ik probeer te zeggen is dat de psyché en personage bij Lovecraft secundair waren aan het absurde, het vreemde en dit vreemde kon van alles zijn. Een object. Een voorwerp. Een afzichtelijk monster. Het ging Lovecraft er niet om, om iets van onszelf bloot te leggen of een maatschappelijk kritisch stuk te schrijven, maar meer de nietigheid weer te geven van wat we zijn.
Deze stroming binnen het genre heeft een golf van schrijvers teweeg gebracht, zowel bekend als onbekend, die allen door Lovecraft zijn geïnspireerd: de vroege werken van Robert McCammon bijvoorbeeld of Robert Campbell, Dennis Wheatly, James Herbert, Neil Gaiman zijn allen op hun manier door Lovecraft geraakt. Maar ook bekendere schrijvers, zoals King en Barker hebben een zweem van Lovecraft in hun verhalen verwerkt – hoewel ik denk dat King, als het gaat om personage ontwikkeling, zich meer onder Poe zou scharen. King heeft namelijk het talent om de meest afgrijselijke personages een stem te geven. Ook een reden waarom hij in zijn verhalen, zelfs zijn korte, zoveel tijd aan backstories/ achtergrondverhalen spendeert die als doel hebben de personage menselijker te maken. Lovecraft deed dit in mindere mate; hij was meer onderwerp i.p.v. personage gericht.
Maakt dit slechte horror? Nee. Is het pulp? Ook niet. Het is gewoonweg anders. Het is horror met een ander doel.
Uit het lijstje van Wheatly en Gaiman kunnen we nu dus een naam toevoegen: Tom Thys.
Dit drong steeds meer tot me door bij het lezen van het boek Volmaakt Monster: dit zijn Lovecraftiaanse verhalen waarbij het absurde, het onverwachte, en niet noodzakelijk de personage, centraal staan. En Thys doet dit goed. Hij neemt je mee naar onbekende gebieden waar niets is wat het lijkt; van een landhuis, naar ondergrondse tunnels en ver gelegen dorpen, waar het ongewone loerend op je wacht. Of naar een glijbaan die een beetje aan mijn glijbaan deed denken in mijn boek Zwarte muren, behalve dan dat mijn verhaal over een ontwrichte relatie en verlatingsangst ging, en de glijbaan van Tom Thys een stuk schrikwekkender is. Ik zou het zelfs, en ik zeg dit fluisterend, beter willen noemen.
Ik zal mijn stelling nog scherper stellen, en dit is stellig en een groot compliment: Tom Thys is misschien wel de Lovecraft in het Nederlandse taalgebied.
Maar toch, als ik het vanuit een medeschrijver standpunt bekijk en dan ligt er in mijn optiek een breekpunt in de personage ontwikkeling van de verhalen. Niet noodzakelijk dat Tom Thys geen tijd aan personages spendeert, dat doet hij wel, zij het summier, maar meer dat hij de gevolgtrekking van de personages niet volledig in de verhalen meeneemt. Zoals in het bovenstaande verhaal “Club Bizarre” (die overigens één van mijn favoriete verhalen is, omdat het me aan de vroege werken van Clive Barker deed denken) die dus over BDSM gaat, maar dan een gruwelijke vorm van BDSM. Het woord “afwijkend” en “pervers” spelen een belangrijke rol. Als het verhaal namelijk vanuit de perceptie van de personage is geschreven die zijn seksualiteit omhelst en accepteert zou hij het noch afwijkend of pervers noemen, voor hem is het dan de normaalste zaak; een verlenging van zichzelf. De vraag rijst: wiens stem horen we hier? Van de personage of de auteur? En dit bedoel ik met gevolgtrekking van de personages; het hoort hun beleveniswereld te zijn en hierdoor, door deze discrepanties, raakt de narratief verstoord. In dit verhaal is daar nog makkelijk over heen te stappen, omdat het zo goed geschreven is, het wordt echter prangender in verhalen als “Canavans laatste uitvinding” of “Het huis Knottnerus”.
In het eerste verhaal omdat het over een hulpverlener gaat die hulp aan een oude man biedt, maar als je het verhaal begint te lezen, en de personage begint te doorgronden, vraag je je op een gegeven moment af waarom de hoofdpersonage voor deze baan heeft gekozen. Hij schijnt het niet erg met de oude man van doen te hebben en schijnt ook niet hulp gericht te zijn. Dit kan, als het maar in het verhaal duidelijk wordt waarom. En dat laatste, omdat het verhaal meer onderwerp dan persoon gericht is, blijft de lezer in het ongewisse en mist het verhaal de diepgang die het met een extra alinea hier en daar verdient. De oude man had hem bijvoorbeeld aan zijn vader kunnen doen denken; wat het verhaal onmiddellijk een nieuwe laag had gegeven.
In het verhaal “Het huis Knottnerus” (geen Nederlandse achternaam overigens, maar ik voel hier een steek van Vlaamse humor naar Nederland), krijgen we te maken met godsdienstwaanzin. Op zodanige manier dat ik eerst dacht dat het verhaal drie eeuwen geleden afspeelde en ik het al vreemd vond dat er over “Nederland” werd gesproken en niet “De Republiek der Nederlanden” of “Der Zeven Provinciën”. Totdat de hoofdpersonage plotseling benzine tevoorschijn haalt. Hoewel je door het verhaal wordt meegenomen, blijft op een gegeven moment de vraag komen: wat heeft deze man zo gemaakt? Dit is de Twintigste Eeuw en deze persoon houdt er wel – zelfs voor het katholicisme – zeer ouderwetse religieuze ideeën op na. Er is conservatief en conservatief, maar deze personage schijnt een tijd reis te hebben genomen terug naar de inquisitie. En juist door hier geen achtergrondverhaal aan te geven, de motieven van de personage te verduidelijken, zorgt er dus voor dat je nooit geheel in de hoofd van de personage kruipt. Het verhaal wordt niet zijn stem. Het blijft een aaneenschakeling van observaties en handelingen, hoewel het einde dan weer veel goed maakt.
Is dit erg: “ja” en “nee”. Ja, omdat het begrijpen van personages, vooral als deze buiten de marges vallen, van noodzakelijk belang is. Nee, omdat het precies past in de stroming waar Tom Thys in schrijft. Je wordt, door het onderwerp centraal te stellen, geconfronteerd met je eigen concepties en als dit het doel was, dan is Tom Thys op een Lovercraftiaanse manier met vlag en vaandel geslaagd.
Nu ben ik altijd voorzichtig met het geven van recensies van collegae. Omdat ik vind dat je a) de verplichting hebt om alles goed te onderbouwen, maar ook b) alles in de juiste context dient te plaatsen. Een recensent, zo schijnt de tendens soms te zijn, moet “fouten vinden”. Hoewel dit in mijn optiek niet zo hoeft te zijn. Soms kan een recensie ook informatief zijn i.p.v. kritisch. Of reflectief. Recensies en kritiek hoeven geen synoniemen van elkaar te zijn. En het is precies hier waar een recensie eindigt en een opinie stuk begint.
Zeg ik hierbij dat iedere kritische noten daarbij overbodig zijn? Nee. Ik stel alleen vast dat ook recensies begrensd zijn. Dat ze bijvoorbeeld niet de grenzen kunnen weergeven wat bij jou je hartslag doet kloppen en mij misschien niet raakt; vooral bij verhalenbundels. En hierachter ligt misschien wel een grotere observatie die naar de kern van iets groters en anders gaat; vooral in een samenleving waar het geven van kritiek, of het nu facebook, twitter of onder een krantenartikel is, vaak ongecensureerd en niet gemotiveerd de boventoon voert. Namelijk dat we soms in de illusie leven dat een stem onder miljoenen er werkelijk iets toe doet.
En ik ken de argumenten, vooral nu, nu dit genre probeert open te breken en meer bekendheid probeert te krijgen en er alles aan doet om een gelijkwaardige stroming in de Vlaamse- en Nederlandse literatuur te worden. Een doelstelling die ik overigens ten harte onderstreep. Het is het aloude en algemene argument dat kritiek het genre doet verbeteren, het genre doet groeien, maar dit kan in mijn optiek alleen als recensies ook daadwerkelijk onderbouwde recensies zijn of in de context van het genre en de stromingen daarin worden geplaatst. Als dit niet zo is, kan een recensie namelijk ook een ander doel dienen. Soms zelfs een politiek doel. (En dan bedoel ik de politiek tussen schrijvers.) Die lijnrecht tegen het groeien van een genre ingaan. Dan neigt een recensie naar formulematig denken, het routeren van conventies, het geloven dat a, b en c de enige juiste manieren zijn van schrijven. En op dat moment doet een recensie precies hetgeen wat het niet beoogt te doen; kunst van zuurstof ontnemen, nieuwe paden blokkeren, waardoor het genre zichzelf niet overstijgt.
De mening van één, wordt plotseling de mening van velen en deze wordt plotseling heilig verklaard.
En dat wil ik hier niet doen. Tom Thys heeft een specifieke benadering, schrijft in een andere stroming, een andere stijl, die opzettelijk met conventies en onze denkbeelden speelt. Hij beschikt over een fantastische en tevens gruwelijke verbeelding, waardoor de beperkingen die ik zie er feitelijk niet toe doen. Hij is minder personage gedreven en ik zou bijna willen zeggen so what? Dat maakt het genre juist levendig; dat er geen één pad, maar meerdere paden bestaan.
Ontkracht ik hierbij mijn eigen kritiek? Misschien. Maar misschien is dat ook nodig.
Deze bundel, zoals iedere andere bundel, heeft zijn krachtpunten en zijn tekortkomingen, en bundels zijn misschien het moeilijkst te recenseren (en misschien ook wel het moeilijkst te schrijven), omdat het geen één spanningsboog betreft, maar negentien spanningsbogen. Niet één personage, maar negentien personages. Niet één plot, maar negentien plots en het is onmogelijk dat alles je zal bekoren. Toch was ik geraakt door dit boek. Vooral de verhalen “Tunnel des doods”, “Droomloos” en “Club Bizarre” raakte me op een vreemde manier. Op een zodanige manier zelfs, dat ik bijna het gevoel had, dat als ik mijn ogen sloot, de geschreven woorden echt werden.
Tom Thys is een schrijver die zijn vak verstaat, die een specifieke stroming tot in de puntjes beheerst, een schrijver waarvan de schrijfsels het tot een type vorm van horror behoren die velen zullen aanspreken en bekoren. Het is niet altijd mijn soort horror. Maar ik leef dan ook niet in de illusie dat mijn soort horror heilig is of dat mijn stem onder miljoenen wordt verstaan.
Dus subjectief gezien, ja, ik had misschien hier en daar wat meer achtergrond (backstory) gewild. Ja, misschien had ik soms wat meer diepe in plaats van vlakke personages gehad en ja, soms, heel soms, hadden de motieven en thema’s in mijn gevoel wat dieper uitgewerkt kunnen worden. Maar dit zijn slechts kanttekeningen en subjectieve waarnemingen, waarbij ik iets ga onderbouwen wat niet bij deze stroming past.
Aan het einde van de rit, na alle “maar’s” en “komma’s”, blijft het gewoonweg een goed boek. Een eng boek. Een boek die je naar tunnels, zwarte stenen, mutanten, ouderschap en verval meeneemt. Een boek dat als je van horror houdt simpelweg gelezen dient te hebben en in je boekenkast dient te staan. Een boek die iedere fan van Lovecraft of Gaiman zou toejuichen.
Waarom? Omdat volmaakte schoonheid simpelweg niet bestaat. Omdat we de waarneming van de observant en de geobserveerde van elkaar dienen te scheiden. Maar vooral omdat het volmaakt monsterlijke misschien in de kern volmaakte schoonheid is.
Anthonie Holslag
Het boek is hier te bestellen.