Navigatie
Verhalenhoek
Gedichtenhoek
Lees alles
Spotlight Roderick Leeuwenhart
Dit keer een spotlight over Roderick Leeuwenhart. Een uiterst drukke jongen. Heeft zijn eigen uitgeverij. Komt op de radio in Wanddinxveen. (Waar filmpjes van zijn gemaakt die je kan tereugvinden op zijn website.) Heeft de Harland prijs gewonnen. Is op radio 1 geweest op primetime om iets te zeggen over kleine uitgeverijen, werkt aan strips en heeft aan een soort ruimtevaart Vlog gewerkt, maar ook als suiker zombie (???). Allemaal te zien op zijn website.
Hier de Spotlight:
Je bent begonnen met jeugdboeken, maar hebt ook andere genres geschreven. Wat was in de eerste instantie je inspiratie om boeken te schrijven?
Schrijven trok me aan, net als striptekenen, omdat het je in staat stelt helemaal in je eentje een volledig werk te creëren. Ik ben een beetje een einzelgänger. Zelf een boek schrijven is als het de buik openrijten van een draak: waanzinnig eervol en uitdagend. Lange tijd dacht ik dat het te lastig voor me zou zijn, maar na een gestrand sf-verhaal in het Engels bedacht ik het plot van Pindakaas en Sushi en toen ging het als een vuurpijl in de lucht. Of, als een lans in het zachte deel onder de schubben.
Als je naar al je werk kijkt, en ook de diversiteit hierin, wat is voor jezelf de rode draad in je werk? Iets wat een verhaal echt een Leeuwenhartverhaal maakt?
Tijdens het schrijven van Sterrenlichaam kwam ik er tot mijn verbazing achter dat er tóch weer een enorme Japanse invloed in zat. Kennelijk dat, dus. Bleken het weer de Japanners die hun stempel hadden gedrukt op alle menselijke kolonies. Het laat me niet los. En, eh, kijk je schrijftechnisch, dan is het denk ik dat mijn werk vlot leest. Niet omdat het per se makkelijk is, maar ik besteed veel zorg aan het ritme van zinnen, de afwisseling. Het mag vooral niet saai zijn!
Je stelt dat er Japanse kenmerken / motieven aanwezig zijn. Kun je daar iets meer over vertellen en waar deze fascinatie vandaan komt?
Ik ben gewoon een weeb, een fan van Japan, net als duizenden anderen in Nederland. In mijn tienerjaren hevig beïnvloed door anime op videoband, en later Pokémon en Dragon Ball Z. Toen ging ik vrij snel schrijven voor AniWay, een langlopend magazine over Japanse (pop)cultuur, en daarna ben ik nooit meer weggeweest. Op dit moment is het al zolang een onderdeel van mijn leven, Japan, dat ik mezelf er niet meer los van kan zien. En waar je veel aan denkt en dagelijks mee bezig bent, vloeit vanzelf in je schrijven. Deels is het exotisme, misschien zelfs oriëntalisme: ik ben erdoor gefascineerd omdat Japan zo anders is dan Nederland. Ik dicht het poëtische of magische kwaliteiten toe. Bushido, yokai, seppuku, samoerai. Onweerstaanbaar.
Je bent ooit gevraagd om voor Hebban een project te beginnen dat "verhalenwevers" werd genoemd. Wat was de basis van dit project en als je dit alleen had geschreven welke kant zou het dan opgegaan zijn?
Ha, daar voel jij al aan dat hier iets zit, Anthonie. Ik werd door Adinda Volkers, destijds bij de Hebban Club van Tien voor sf en fantasy, gevraagd Verhalenwevers te starten. Een doorgeefverhaal waar uiteindelijk negentien schrijvers aan mee zouden werken. Ik kreeg de vrije hand om iets te verzinnen, waar anderen weer mee door zouden gaan. Ik verzon een wereldje waarin al het metaal was gestolen door buitenaardse krachten en de mensheid nieuwe tech verzon op basis van hout. Door de ogen van een moeder op zoek naar haar zoon, beide vluchtelingen, in de schimmige steegjes en krochten van een harteloze stad. Was ik er zelf mee doorgegaan, dan zou het klein en rauw en pijnlijk zijn gebleven. Noir sciencefiction. Uiteraard werd het binnen vier afleveringen epische fantasy met strijdende legers en boomgodinnen.
Op dit moment laait de discussie tussen genrevertellingen en literatuur op. Hoe zie jij dat, vanuit je werk als schrijver? Zie je een groot verschil of zie je scifi als een specifieke literaire stroming?
Dit is zo’n moeilijke discussie. Je kunt literatuur zien als stroming of kwaliteitslabel. Ik hou eigenlijk in zijn geheel niet van genrelabels. Of ik nou iets schrijf of lees, er is maar één ding wat ik wil: dat het me boeit. Dat kan op duizend verschillende manieren. Bij sciencefiction is bij mij belangrijk dat het me transporteert naar een exotische, mogelijk buitenwereldse plek. En dat het me prikkelt met vreemde ideeën en personages. Als het me op die manier aan het denken zet, heb ik geen idee wat daar niet literair aan is.
Als je een tip moet geven aan beginnende schrijvers; welke tip zou dat zijn en waarom?
Er schiet me niks te binnen. Wat ik heb gemerkt uit het zien en bevrienden van vele, vele schrijvers is dat iedereen een andere aanvliegroute heeft. Je moet altijd een beetje het wiel uitvinden. Er is niet één vaste manier om te schrijven of daar succesvol mee te worden.
Zijn er schrijftechnieken waar je op dit moment heel erg mee bezig bent?
Ja, onbetrouwbare perspectieven! Daar ben ik dol op. Mijn boeken zijn allemaal geschreven vanuit een beperkt, persoonlijk perspectief en ik vind het leuk om daarmee te spelen. Een personage geeft haar eigen kijk op de wereld, terwijl dat misschien helemaal niet is zoals het in werkelijkheid is. Bijvoorbeeld: Marle uit Pindakaas en Sushi ziet helemaal niet dat een van haar vriendinnen psychische problemen heeft, ze kijkt er finaal overheen. Daardoor komt het als een verrassing als die in de climax ineens een trauma openbaart. Lees je terug, dan blijken er volop hints te zijn, alleen ik heb daar als schrijver geen nadruk op gelegd omdat Marle het ook niet zag. Dat is een uitdaging, die hopelijk daarna een mooi aha!-moment oplevert. Mijn boeken zitten vol met dit soort dingen. Sterrenlichaam nog veel meer zelfs, want daar volg ik drie totaal verschillende mensen. Ik vertrouw erop dat mijn lezers gewiekst genoeg zijn om door de waanbeelden van mijn personages heen te prikken. Ik heb natuurlijk ook de béste lezers, dus dat kan ik van ze vragen.
Je hebt de Harland Prijs gewonnen. Zou je iets over dat verhaal kunnen vertellen en hoe het voelde om te winnen?
Sterrenlichaam, zowel het korte verhaal als de roman die ik nu schrijf, volgt het klassieke ‘als ratten in de val en ieder voor zich’-plot – denk aan de horrorfilm Cube. Diep in de ruimte deint een massief buitenaards lijk, categorie Lovecraft. Wij zouden geen mensen zijn als we niet onmiddellijk dachten: ah, daar is winst uit te halen! Dus we sturen er mijnwerkers heen om het lijk te ontginnen en delven als een grondstof. De personages zijn heel klein in die omgeving: ze lopen door manshoge adertunnels en cyclopische slokdarmen. Als dat lijk in begint te klappen is dat het begin van een catastrofe: hoe er levend uit te komen? En zitten er geen saboteurs in de groep?
Het was fantastisch om hiermee de Harland Awards te winnen, in één keer sta je op de kaart. Als beginnende schrijver is het toch een beetje vechten om aandacht en legitimiteit. Wel geestig: ik heb de wedstrijd dit jaar van de andere kant bekeken, als jurylid. Hoewel dat een superervaring was, bevestigde het nog meer dan ik al dacht hoezeer het volstrekte willekeur is waar je als deelnemer eindigt. De smaak van de jury heerst en vanwege de selectierondes waarin de Harland Awards zijn ingedeeld, is er soms geen touw aan vast te knopen waarom verhaal X wel doorgaat en verhaal Y niet. Dat is inherent aan het format, en hé, alsnog beter dan de populariteitswedstrijd van een publieksprijs. Maar neem zo’n uitslag gerust met een korreltje zout.
Biografie
Roderick Leeuwenhart schrijft al sinds 2001 voor AniWay, hét tijdschrift over Japanse popcultuur. In 2017 won hij de Harland Awards met zijn korte sciencefictionverhaal Sterrenlichaam. Met de succesvolle Pindakaas en Sushi-trilogie veroverde hij een plekje in de Nederlandse geekwereld.
Bilbiografie
Vasili’s Vaarwel (2010, sf-verhaal, eervolle vermelding in de Blizzard Global Writing Competition)
Pindakaas en Sushi (Uitgeverij Leeuwenhart, 2014)
Pindakaas en Sushi 2 (Uitgeverij Leeuwenhart, 2015)
Kinderen van de ijstijd (Quasis, 2016)
Sterrenlichaam (2016, sf-verhaal, winnaar van de Harland Award Verhalenwedstrijd 2016)
Pindakaas en Sushi 3 (Uitgeverij Leeuwenhart, 2017)
Voorgaande Spotligts:
Spotlight: Johan Klein Haneveld
Dit keer een spotlight over Johan Klein Haneveld die naast fantastische verhalen, ook geweldige scifi verhalen heeft geschreven. Hier een interview waar we intensief ingaan op het schrijfproces, maar ook de ontwikkelingen die zich op dit moment in het schrijversland van het fantastieke genre afspelen:
1) Beste Johan, je staat bekend als een scifi schrijver. Kun je me vertellen wat jou tot dit genre aantrekt en hoe zie je dit genre in samenhang met andere genres binnen de fantastiek?
Het is fascinerend dat ik bekend sta als scifi-schrijver, terwijl ik ook fantasy heb geschreven, mijn tweeluik ‘De Krakenvorst’. Maar als ik heel eerlijk ben zitten daar ook SF-elementen in. Op dit moment trekt de science fiction me weer meer dan fantasy. Ik denk dat het is omdat ik zo geïnteresseerd ben in de wetenschap. Ik ben gefascineerd door onze werkelijkheid, door sterren, planeten, dieren, planten, cellen en moleculen. Ik wil graag weten waarom die zijn zoals ze zijn. Welke natuurwetten lagen eraan ten grondslag, welke invloeden hebben op hun ontwikkeling ingewerkt en door welke toevalligheden is hun pad gevormd? Zo vind ik het boeiend om na te gaan hoe bijvoorbeeld vissen in de diepzee of in grotten zich aan hun omgeving hebben aangepast en welke overeenkomsten er op dat gebied zijn tussen soorten, om maar iets te noemen. Met diezelfde natuurwetten kun je nagaan hoe ontwikkelingen verder kunnen gaan: welke diersoorten zullen er na de mens op Aarde leven en hoe zullen die door hun omstandigheden gevormd worden? Hoe ziet het heelal er uit over miljarden jaren? Als de mens andere soorten samenlevingen vormt, hoe zullen die zich dan gedragen? Als je daar over nadenkt zie je dat er alleen al in ons universum, binnen de beperkingen van de natuurwetten al een oneindige diversiteit mogelijk is, talloze variaties en onuitputtelijke verhalen. Het roept bij mijn verwondering op, ik ben ervan onder de indruk (de bekende ‘sense of wonder’). En dat zonder dat er magie voor nodig is!
2) Wat is, als je terugkijkt, een rode draad in je werk? Welke thema's zijn voor jou terugkerend en van belang?
De thema’s in je werk zijn vaak de thema’s uit je eigen leven. Ik ben als tiener op de middelbare school best ernstig gepest, om maar iets te noemen. Verder groeide ik op in een strenge religieuze omgeving, onder behoorlijk veeleisende ouders. Die combinatie leidde er tijdens mijn studie toe dat ik slaapproblemen ontwikkelde en diep overspannen werd. Daarvan herstellen duurde heel lang en ik moest mijn motivaties en overtuigingen onder de loep nemen. Tegelijk ben ik een groot natuurliefhebber en verbaas ik me over de diverse vormen die het leven aanneemt, terwijl ik me ondertussen grote zorgen maak over de manier waarop we als mensheid omgaan met het milieu en de biodiversiteit. Voor mij hangt die onverschilligheid ten opzichte van kwetsbare soorten en de schoonheid van de natuur samen met de harde systemen die leidden tot pestgedrag en prestatiedruk op de werkvloer. In mijn verhalen zie je daarom hoofdpersonen strijden om hun identiteit te kunnen behouden en iets te kunnen redden van de diversiteit van het leven op Aarde. In mijn optiek is het waard offers te brengen om kwetsbare schoonheid en zwakke medemensen te beschermen, zelfs als de situatie uitzichtloos lijkt. Mijn nieuwe boek ‘De afvallige ster’ dat later dit jaar verschijnt zal thema’s als pesten en druk om te conformeren opnemen in een harde SF-setting met Dysonbollen, buitenaardse wezens en groepsintelligenties.
3) Als jij je eigen werk naast dat van andere scifischrijvers plaatst, waar verschilt jouw werk in. Wat maakt een verhaal nu precies een Klein Haneveld verhaal?
Ik hoorde laatst van iemand dat ik een herkenbare stijl heb en dat zij mijn verhalen tussen andere uit kon pikken. Maar zelf vind ik dat moeilijker onder woorden te brengen. Ik schrijf zoals ik schrijf en dat heeft zich op natuurlijke wijze over een periode van meer dan dertig jaar ontwikkeld. Van binnenuit is niet makkelijk te herkennen wat er uniek aan is. Toch zie ik zelfs als ik verhalen terugpak die ik op de basisschool schreef (mijn eerste in mijn vrije tijd geschreven opstel bijvoorbeeld: ‘De mosasaurus’) elementen die ik uit later werk herken. Het belangrijkste is dat mijn verhalen altijd elementen van avonturenverhalen bevatten. De hoofdpersonen zijn gewone mensen die te maken krijgen met uitdagende omstandigheden en daarin moeten zien te overleven en vaak worden gedwongen boven zichzelf uit te stijgen. Dit betekent in de praktijk dat je als lezer direct in de actie valt, die bovendien heel direct is weergegeven, alsof je er middenin zit. Ik geniet van het schrijven van goede actiescenes. Verder bevatten al mijn verhalen veel aandacht voor de natuur (meerdere lezers hebben gezegd dat ze van mij beschrijvingen daarvan genieten) en voor de diversiteit en beschermwaardigheid van het leven. En natuurlijk is er mijn verbeelding. Dat eerste verhaal dat ik ooit schreef ging al over een mosasaurus die terechtkomt in zwembad De Hoorn in Alphen aan den Rijn. Nu schrijf ik over cyborgzeemeermannen onder het ijs van Europa, collectieve intelligenties aan het eind van de tijd, uitgeholde asteroïden met eigen ecosystemen, en conflicten tussen Dysonbollen. Anderen zeggen soms: ‘Hoe kom je erop?’ maar voor mij voelen die ideeën vanzelfsprekend. Kennelijk durf ik in mijn verhalen behoorlijk groot te denken.
4) Op dit moment laait de discussie tussen genrevertellingen en literatuur op. Hoe zie jij dat, vanuit je werk als schrijver gezien? Zie je een groot verschil of zie je scifi als een specifieke literaire stroming?
Laatst had ik een gesprek met een goede vriend, die had hierover een goede theorie. Hij werkt zelf als graphic artist, maar maakt zelf ook tekeningen voor zijn plezier. Hij vertelde dat zijn tekeningen een intrinsieke waarde hebben: hij geniet ervan om ze te maken, en ernaar kijken geeft hem plezier. Zo ook de tekeningen die hij opzoekt op het internet. Hij kijkt niet naar wie ze gemaakt heeft, maar kijkt of ze mooi zijn, inspirerend, spannend. Als dat zo is, kijkt hij naar de maker om meer van diens werk te kunnen vinden. Maar, zei hij, in de Kunstwereld lijkt die intrinsieke waarde geen rol te spelen. Een kunstwerk wordt voor miljoenen verkocht omdat er een bepaalde naam onder staat, maar blijkt het een vervalsing, of 'alleen maar’ uit de school van Rembrandt en niet van Rembrandt zelf, dan is het opeens waardeloos. De waarde komt voort uit het verhaal rond het kunstwerk, maar niet uit het werk zelf. Mensen kopen het vanwege de associatie, niet omdat ze het mooi vinden. Dat was waarom hij van zichzelf niet zal zeggen dat hij kunstenaar is, maar blijft hij zichzelf ‘illustrator’ noemen.
Zo lijkt het bij de ‘Literatuur’ ook. Ik hoorde het een van de ‘literaire genreschrijvers’ nog zeggen tijdens de Dag van het Fantastische Boek: dat het schrijven ‘moeilijk’ moet zijn, dat je als schrijver ‘boven je niveau’ moet lezen, dat je niet te veel boeken per jaar moet produceren. Je moet als schrijver niet rekening houden met wat een lezer wil, het moet expressie zijn van jou zelf als schrijver. Wat geen ‘Literatuur’ is wordt weggezet als ‘lectuur’, alsof het niks anders is dan de damesblaadjes bij de kapper. Voor mij suggereert het dat ook hier het verhaal van de schrijver achter het boek belangrijker is dan de intrinsieke waarde van een boek. Een boek mag blijkbaar niet lekker weg lezen, het mag niet als doel hebben spannend te zijn of iemands verbeelding te prikkelen. Het mag geen escapisme bieden. Welnu, grondleggers van het fantastische genre zoals G.K. Chesterton, J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis dachten daar wel anders over. Natuurlijk kunnen genreschrijvers altijd verder groeien in hun ambacht, kunnen ze betere karakters neerzetten, mooiere beschrijvingen, geloofwaardiger dialogen. Daar mogen we best naar streven. Maar het moet in mijn optiek een middel blijven en geen doel worden. Het doel is en blijft dat van de fantastische genre: de lezer boeien, verwondering en magie te laten ervaren, met ander ogen te laten kijken naar de wereld om hem of haar heen en de mogelijkheden daarvan.
Vraag 5: Dat lijkt me een heel nauwe beschrijving van literatuur. Kun je beide niet doen? Verwonderen maar toch het persoonlijke in een verhaal schrijven dat het genre overstijgt? Wordt hier geen kunstmatige scheiding aangebracht?
Ik ga ervan uit dat iedere schrijver iets van zichzelf in zijn verhaal wil schrijven en dat de thema's die iemand bezig houden en diens levenservaringen erin terug te vinden zullen zijn. Dat is in elk geval wel wat ik probeer, naast het overdragen van verwondering. Net zo als ik het beste wil schrijven dat ik kan en me daarin steeds verder wil verbeteren. Het is ook mogelijk om psychologische diepgang in je werk aan te brengen en de motieven van karakters te doorgronden. Als dat is wat jij onder 'literair' verstaat, prima: er bestaat zeker overlap tegen het literaire 'genre' en het fantastische 'genre'. Dat is als je de 'Literatuur' ziet als een 'genre' dat niet boven, maar naast de andere genres staat. Volgens mij is dit ook wat veel mensen eigenlijk bedoelen als ze het hebben over 'literatuur' en 'genre': ze lezen een bepaald type boeken wel, en een bepaald type boeken niet. Dat is prima. Het zou leuk zijn als die mensen ook een keer een boek van jou of van mij zouden lezen - en dan vanwege de intrinsieke waarde van het werk. Maar ook is het prima als ze me niet lezen, want over smaak valt niet te twisten. Wat ik echter niet nodig vind, is serieus genomen te worden door de literaire gemeenschap. Alsof er een 'Literatuur' is met een grote 'L' die staat boven al het andere dat in de wereld geschreven wordt. Wie bepaalt welke werken dat zijn? Waar het op neer komt, is dat die boeken als 'Literatuur' beschouwd worden waarvan de 'literaire gemeenschap' -de universiteiten, de critici, de schrijversgemeenschap- zegt dat ze dat zijn. Maar dat heeft weinig te maken met de intrinsieke waarde van een werk. Het gaat om het verhaal eromheen. Dat bepaalt of het stempel 'Literatuur' erop komt te staan. Het is een beetje elitair, en ik zie soms dat schrijvers die heel graag 'Literatuur' willen schrijven nogal neerkijken op de lezers, alsof een literair werk 'moeilijker' is en dus 'beter', alsof het geen kwestie van smaak is maar van objectieve kwaliteit of zelfs een moreel verschil: want literatuur is 'opbouwend' en lectuur slechts 'vermakend'. En dat weiger ik te accepteren. Een goed boek is een goed boek, ook als er ruimteschepen of draken in zitten, net zo goed als wanneer een schrijver met writers block de hoofdpersoon is.
Vraag 6: Als je terugkijkt naar wat je allemaal geschreven hebt en je zou kunnen terug gaan in de tijd, wat voor tip zou jij je jongere ik geven over het vakmanschap van schrijven?
Ik heb na het verschijnen van mijn tweede boek ‘Het Wrak’ in 2002 tien jaar lang nauwelijks verhalen geschreven. Pas toen ik in 2012 ernstig ziek werd -ik had wondroos aan mijn rechterbeen- maakte ik de keuze weer verhalen te gaan schrijven. Daarvoor moest ik me twee dingen realiseren. Ten eerste dat ik gewoon kan schrijven waar ik zelf van houd. Een van de redenen dat ik stopte met schrijven was dat mijn toenmalige uitgever mij vroeg een contemporaine thriller te schrijven in plaats van SF of fantasy. Dat zou namelijk wel verkopen, de andere genres niet of minder. Ik deed mijn best iets te verzinnen en schreef zelfs de proloog van een mogelijk boek, maar verder kwam ik niet. Mijn verbeelding werkte zo niet. Toen ik besloot weer te gaan schrijven, wist ik dat ik SF en fantasy wilde schrijven en niets anders. Of het nou commercieel is of niet, je moet bij je passie blijven.
Ten tweede was ik steeds maar aan het wachten op inspiratie, terwijl de inspiratie komt als je aan het schrijven bent. Daarom kreeg ik wel ideeën als andere mensen mij vroegen mee te denken aan een verhaal, maar leek mijn verbeelding voor mezelf droog te staan. Ik las in een interview met Neil Gaiman dat hij soms ‘in de flow’ zat en de woorden uit zijn pen stroomden, maar ook dat het soms moeilijk ging en het een worsteling was een zin op papier te zetten. Als hij teruglas wat hij had geschreven, las hij echter geen verschil tussen wat hij had geschreven ‘in de flow’ en daarbuiten. Dus ging ik gewoon weer schrijven. En ja hoor, mijn verbeelding kwam op gang … Ik wou dat ik dat allemaal tien jaar eerder had geweten.
Oh, en ik had mezelf de tip gegeven dat er echt wel Nederlandse SF- en fantasytijdschriften, -bundels, en -wedstrijden waren, zodat ik me niet zo alleen had hoeven voelen als schrijven en liefhebber van het fantastische genre.
Vraag 7: Welke aspecten van het schrijversleven zijn anders dan je dacht toen je jong was?
Ik wist al heel jong dat ik wilde schrijven. Mijn eerste eigen verhalen schreef ik nog op de basisschool en op de middelbare school produceerde ik mappen vol met mijn eigen avonturenverhalen. Ik schreef ook een bundel SF-verhalen, die ik van mijn leraar Nederlands mocht lezen voor mijn literatuurlijst. Maar ik had een ideaalbeeld van schrijven. Toen ik op mijn 23e mijn eerste boek naar een uitgever toestuurde moest ik wel een schok verwerken. Mijn eerste afwijzing en toen een andere uitgever het boek accepteerde kwam de volgende klap: de opmerkingen van de redacteur. Ik moest mijn boek behoorlijk herschrijven! Dat terwijl ik in mijn naïviteit had gedacht dat een boek in de winkel precies was zoals de schrijver het had neergepend. Aan het redigeren ben ik in de tussentijd gewend geraakt, al moet ik nog steeds altijd wel even slikken als ik de opmerkingen van een redacteur zie. Ik vertrouw er ondertussen op dat die het verhaal beter zullen maken.
Maar er komt nog meer kijken bij het schrijverschap. In je eentje achter de computer zitten is niet meer voldoende. Je moet, vooral bij de kleine uitgevers in het fantastische genre je eigen boek zien te promoten op internet, en aandacht trekken op twitter. Daarnaast word je geacht aanwezig te zijn op fantasyfestivals en beurzen. Gelukkig blijk ik me achter de kraam meer op mijn gemak te voelen dan ik van te voren had verwacht, al vind ik het nog steeds niet makkelijk mensen aan te spreken. Wat me vooral wat tegenvalt is hoe moe je na twee dagen festival eigenlijk bent. Ik heb vaak een hele week nodig om ervan bij te komen. Dat ik soms gesprekken heb met lezers die heel enthousiast zijn over mijn boeken maakt echter veel goed. En ik leer langzamerhand wel mijn energie beter te verdelen …
Vraag 8: In welke van de door jou gecreëerde werelden zou je het liefst willen leven?
In mijn novelle ‘Conquistador’ (te vinden in de gelijknamige bundel) hebben mensen asteroïden uitgehold en zo kunstmatige leefomgevingen geschapen. Sommige bevatten industrie, andere bevatten volledige ecosystemen. Er zijn er zelfs al weer verlaten, waar de natuur aan het verwilderen is geslagen. Ik zou hier best in de voetsporen van mijn personage Jonas willen treden en al die zo van elkaar verschillende werelden opzoeken om te kijken hoe ze er nu uitzien, wat er gebeurd is met de sporen van de mensen die er leefden en welke dieren en planten er zijn blijven bestaan. Bij het schrijven van dit verhaal genoot ik van het tot leven brengen van alle verschillende omgevingen en de verwondering die Jonas voelt, is eigenlijk de mijne.
Biografie
Ik stam uit het jaar 1976. Toen ik een jaar of vier was verhuisden mijn ouders naar Alphen aan den Rijn. Nadat ik daar mijn VWO-diploma behaalde, vertrok ik naar Leiden om Biomedische Wetenschappen te studeren. Ik werk bij de beroepsorganisatie van dierenartsen, KNMvD, als eindredacteur voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Samen met mijn vrouw woon ik in Delft. Ik ben vaste medewerker van het tijdschrift Fantastische Vertellingen, waarvoor ik recensies schrijf, en ik schrijf een maandelijkse blog op de website Fantasize. Naast het schrijven gaat mijn tijd op aan de zorg voor vier aquariums en aan bezoeken aan dierentuinen en fantasyfestivals. Ik lees graag en ben daarnaast filmliefhebber.
Bibliografie
Boeken
• Neptunus (2001, 2013)
• Het wrak (2002)
• De Derde Macht (2013)
• De Krakenvorst, boek 1: Keruga (2016)
• Conquistador (2017)
• De Krakenvorst, boek 2: Kartaalmon (2017)
Korte verhalen in verhalenbundels
• Ganymedes-15 (2015, kort verhaal: 'Laatste klus')
• Ganymedes-16 (2016, kort verhaal: 'Tot de laatste man')
• De mens van 2050 (2017, korte verhalen: 'Rakker' en 'Het huis op de heuvel')
• Ganymedes-17 (2017, kort verhaal: 'Thuisreis')
• Rouw om mij. Een treurlied voor de wereld (2017, kort verhaal: 'De wachtende vrouw')
• Edge.ZERO 2016 (2017, kort verhaal: 'De ijzeren vrucht')
• Bergs Cultuur Festival 2017 - verwoord (2017, kort verhaal: 'Eenwording')
• Wereldbedenkers (2017, kort verhaal: 'Het bezoek van de tovenaar')
• Influisteraar (2017, kort verhaal: 'De ruisreizigers')
• Tenenkrommende verhalen (2018, kort verhaal: 'Slaap der rechtvaardigen')
• Historische verhalen, verzamelbundel II (2018, korte verhalen: 'De dodo en de domineeszoon' en 'De pastoor en de leviathan’)
Non-fictie boeken
• Indrukwekkende vrijheid (2010)
• De loser die wint... Als God je verhaal vertelt (2015)
Bijdrages aan non-fictie boeken
• Wirwar (2003, bijdrage)
• Huh? (2004, bijdrage)
• Het lam en het land van de leeuw (2005, bijdrage)
• De opwindende laatste dagen (2007, bijdrage)
• Hete hangijzers (2009, bijdrage)
• Het boek van de natuur (2011, bijdrage)
• Woestijnvaders: Inspiratie uit de woestijn (2015, bijdrage)
Meer informatie over Johan Klein Haneveld? Zie zijn website.
Vorige Spotlights:
Handzame uitgave met het bijzondere verhaal van Ronny het kleine spinnetje. In het verhaal zijn een vertelling, informatie over spinnen en omgaan met gevoelens op lichtvoetige en inzicht gevende wijze met elkaar verweven. Ronny is de kleinste in een groot spinnengezin. Hij is voor veel dingen bang en twijfelt erg aan zichzelf. Zijn moeder is trots op hem, gelooft in hem en voorspelt hem bijzondere gaven op het gebied van het maken van een bijzonder spinnenweb. Ronny voelt zich getroost door haar woorden. Haar gedrag en haar woorden sterken hem bij het nemen van moeilijke stappen in zijn leven: van het omgaan met spinnenvriendjes tot het durven maken van een web, maar ook op het vlak van naar school gaan, volhouden en doorzetten. Dit mooie verhaal wordt met veel inlevingsvermogen verteld en is droomachtig en liefdevol geïllustreerd met paginagrote kleurentekeningen in aquarel en inkt. Indeling in 13 hoofdstukken, vrij stevig papier. Een boek voor thuis en school; om voor te lezen, om de inhoud te bespreken, maar ook om zelf te lezen door enigszins gevorderde lezers. Deze combinatie van realisme en reflectie is ook bruikbaar in therapeutische situaties. Voorlezen.
Vanaf ca. 4 jaar; zelf lezen vanaf ca. 8 jaar.
Recensent: Mart Seerden, Biblion
De stad is een jas
Een vriend van mij en mede-dichter vertelde me ooit eens dat dichten het zingen is van verstrengelde woorden, zonder muziek. Het is een kunstvorm die op zichzelf dient te staan. Gedeeltelijk tijdloos is. Martijn Adelmund geeft dat in zijn boek ook aan. Hij geeft er zelfs nog een sterkere betekenis aan, die in deze tijd uiterst urgent en belangrijk is: “Niemand lijkt nog ergens versteld van te staan, geïnformeerd en verstomd als we zijn door een constante stroom van digitale informatie. In deze wereld is het de taak van de kunstenaar om weer fantasie en verwondering te brengen en om het bekende weer nieuw en onbekend te maken. Daar schrijf ik over – als stadsdichter, maar ook anderszins.”
En verwondering brengt hij en het bekende maakt hij weer onbekend.
In deze bundel zijn gedichten opgenomen van de drie jaar waarin Martijn stadsdichter was van Wageningen. Het boek biedt interviews, achtergrond informatie, foto’s om de gedichten te contextualiseren. Zoals hij zelf aangeeft: Een stadsdichter is niet zomaar een dichter, maar een gelegenheidsdichter, een dichter “die als persoon herkenbaar dient te zijn als ‘poëtisch ambassadeur van zijn stad’. Hij verbindt door zijn werk én in persoon.”
Hierdoor is deze bundel misschien anders dan andere gedichtenbundels. Het gaat hier niet om zelfstandige en tijdloze gedichten. Integendeel zelfs. Het zijn gedichten die aan een specifieke plek, plaats, gebeurtenis of gelegenheid zijn verbonden. Dit alleen maakt de bundel een soort tijdscapsule van Wageningen: drie jaren waarin je getuigen bent van hoe Wageningen, maar ook de wereld is veranderd en de dichter, de kunstenaar, steeds weer die verwondering zoekt.
Toch doet Martijn Adelmund, als “gelegenheidsdichter”, zich met deze omschrijving tekort. Hoewel de gedichten soms op bevroren momenten lijken, waarin de dichter van het bekende iets onbekends wilde maken, maakt hij ze tegelijkertijd universeel in een kunstvorm die op zichzelf staat. Let op de volgende woorden in het gedicht “Oerknal”: “De geur van inkt stijgt uit onze gracht, die wij zinloos dempen, omdat we het werken zo beminnen. Ja wij allen diep van binnen, zijn toch makers in ons hart.”
Deze enkele zinnen laten een veel diepere inzicht zien dan een gelegenheidsdichter zou doen. Dit gaat terug naar de kern van wie wij als mens zijn.
Ook de zelfreflectie en de wonden die dichters zichzelf aandoen, laat hij zichzelf niet bespaard als hij het heeft over zijn Duitse achtergrond en de ingewikkelde band deze heeft met de Tweede Wereldoorlog. Zijn opa was Duits en persfotograaf, zijn moeder een Nederlandse die bijna in Rotterdam was omgekomen. Toch werd hun auto na de oorlog nog steeds beklad en hing er een schaamte rond zijn achternaam. Hij stelt dat “verhalen krachtiger zijn dan de waarheid”, iets waar ieder schrijver het slechts mee eens kan zijn. Soms is de geschiedenis niets meer dan door verhalen opgebouwd. Toch toont Adelmund een vorm van kwetsbaarheid die dieper gaat dan een verhaal:
Hoe vrij is het woord
als een letter een klank
70 jaar onuitgesproken
in de familie nog gevoelig luidt
geen kras op de auto
geen steen door mijn ruit
geen leuzen moeizaam
weggeboend
Vandaag is mijn naam
weer Adelmund
Dit is lef. Dit is het tonen van een innerlijke kracht. Het openen van een wond en deze wond geheel vertonen.
Of in het gedicht “Welkom thuis”:
THUIS is thuis in alle talen
zelfs in die van u
woorden ja ook deze
doen er echt niet toe
dit is geen plek
maar een gevoel.
THUIS.
Een gedicht geschreven bij de opening van een sociaal-cultureel centrum “Thuis”, maar die bijna net zoals alle gedichten die in deze bundel verzameld zijn een universele thema weten te raken die veel meer diepgang heeft dan je bij een “gelegenheidsdichter” doet vermoeden.
Een gedicht dat ik niet ongemoeid kan laten is het gedicht “De langste nacht” voor een benefietavond voor Syrische vluchtelingen. Ik ben als onderzoeker (en niet alleen als schrijver) bekend met de lyrische vorm van dichten uit deze streken en het gedicht dat Adelmund hier schrijft, bevat niet alleen deze vorm, maar brengt het gedicht weer tot een kern die menselijk, bekend en universeel is:
Aan deze tafel waar zich harten openen
en dames lachen als de jonge meisjes
die zij waren en wij oude mannen
ons weer kinderen wanen
heb geduld.
Deze bundel gaat verder waar de meeste bundels ophouden. Het geeft context aan gedichten. Toont de experimentele kant van Adelmund, zoals het gedicht “Wat als het wiel” waar de dichter en het gedicht in een enkele foto samenkomen en dat Adelmund, een veelzijdige kunstenaar is die Wageningen kleurt. De titel van het boek “De stad is een jas” verwijst naar het gedicht “De jassentemmer” waarbij Adelmund een gedicht schreef over het tienjarige burgermeesterschap van de heer Rumund. Maar niet alleen Rumund heeft deze jas gedragen. Adelmund ook. Drie jaar lang. En heeft daarbij met zijn gedichten, kunstobjecten, en zijn geloof in verhalen, een enorme bijdrage geleverd aan Wageningen, maar nog meer aan de dichtkunst in Nederland in zijn geheel. Voor Adelmund zijn verhalen inderdaad krachtiger dan de waarheid en is het de taak van de dichter fantasie en verwondering te brengen en om het bekende weer nieuw en onbekend te maken. Hierin is hij volledig geslaagd. Deze recensie sluit dan ook gedeeltelijk met de woorden die Adelmund zelf heeft geschreven en opnieuw de gelegenheid van het gedicht overstijgt:
Als onze stad een jas zou zijn
zoals een dichter ooit beweerde
wie zou er dan te koop mee lopen
welke dames welke heren
droegen dan dit kledingstuk
alsof ze hem zelf hadden gemaakt.
Hoewel ik de vraag niet kan beantwoorden en ik vermoed dat velen de jas gemaakt hebben, weet ik zonder enige twijfel dat één draad, één stukje verwevenheid, Martijn Adelmund is geweest.
Anthonie Holslag
Spotlight: Martijn Adelmund
Dit keer valt het spotlicht op Martijn Adelmund. Maar we beginnen iets anders dan gewoonlijks, omdat Martijn naast een fantastische schrijver ook een fantastische dichter is. Dus voordat we beginnen met het interview, hier eerst een gedicht door Martijn geschreven:
Bij paaltje no. 5
Wij nummeren het landschap graag
brengen het in kaart, slaan paaltjes
hakken het in stukjes
hangen bordjes op ‘Wees zuinig op de Dijk’
Maar de ochtendnevel kruipend op het veld
heeft daar echt geen boodschap aan
Een man op een fiets met bruine aktentas
en dito das die kwam hier
op een ochtend langs
om paaltje 5 te controleren
Spreeuwen zwermden in de diepblauwe lucht
De man had er geen boodschap aan
Hij zette achteloos een kruisje in digitaal carbonpapier
en heeft zich kort daarna niet ver van hier
stevig lamgezopen troosteloos
verloren in de leegheid van ’t bestaan.
Geschreven bij een nietsbeduidend paaltje op de Grebbedijk, genummerd ‘paaltje 5’.
Martijn Adelmund
Stadsdichter van Wageningen
Beste Martijn, bedankt voor dit interview. Naast schrijven doe je ook heel veel theaterwerk en kunstwerken. Hoe combineer je deze verschillende elementen? Oftewel: hoe zie jij het verband tussen al je verschillende werken?
Ik heb in 2014, na het verschijnen van Heksenwaan, besloten om zelf nog zo min mogelijk reclame te maken voor mijn boeken. We worden al zo erg bestookt met reclame-uitingen, via alle media. Ik vraag me af of dat nog werkt. Liever geef ik mensen een voorproefje, of bied ik een ervaring die raakt aan mijn verhalen en die dezelfde sfeer ademt. Zo maak ik de mensen deelgenoot van mijn werk. Iris Compiet en ik zijn vanuit die gedachte The Grim Collective begonnen. Dat is het moment dat ik beeldende kunst als een onderdeel van mijn werk ben gaan zien. Later kwamen poëzie en theater daarbij, omdat ik stadsdichter van Wageningen werd.
Hoe dat werkt?
Nu schrijf ik bijvoorbeeld aan een boek, waarin ik mijn eigen liefde voor boeken tot uiting wil brengen. Het gaat over zogenaamde ‘bestiaria’ – encyclopedieën van fabeldieren. De hoofdpersoon werkt op de oude handschriftenafdeling van een bibliotheek. In het boek wil ik naast de tekst ook geïllustreerde middeleeuwse manuscripten afbeelden en dat combineren met fantasiewezens, getekend door een hedendaagse illustrator. Het boek moet zelf ook aanvoelen als een bestiarium, waar je als vanzelf in gaat bladeren en stukjes uit wilt lezen. Dit project heeft zoveel beeldende kanten, dat het in mijn beleving schreeuwt om een expositie. Ik heb al dat materiaal nu toch bij de hand.
Als ik schrijf, dan dompel ik me onder in het onderwerp waarmee ik bezig ben. Ik doe veel onderzoek naar hoe zaken eruitzien – zodat ik het aan mijn lezers kan beschrijven. Zo’n expositie zou mensen direct inzicht geven in die materie. Het is dan een verlenging van het boek, een vorm van multimediaal verhalen vertellen. Max Havelaar met zombies (2016), mijn vorige boek, had iets soortgelijks met theater. De boodschap van dat boek vroeg er om, om in dialoog te gaan – mensen in de ogen te kijken. Tijdens het schrijven waren er zoveel overwegingen en ethische dilemma’s die ik tegenkwam. Die wil ik delen met het publiek en daarom bezoek ik podia om het verhaal te vertellen. Dit najaar, tijdens de museumnacht in Amsterdam, treed ik bijvoorbeeld op in het Multatuli Museum, met zombie-acteurs, en Indische muziek, maar ook met een serieuze boodschap. Het verband tussen de verschillende werken is dus altijd het verhaal en dat verhaal vindt zijn optimale vorm.
Als je naar je poezië en je boeken kijkt zijn er thema's die steeds weer terugkeren? Zoja, welke en waarom?
Mijn boeken hebben vaak een historische invalshoek, (heksenvervolgingen, kolonialisme, onopgeloste mysteries). Ik ben gefascineerd door ons verleden en hoe dat in een verwaterde vorm tot ons komt. Bronnen worden altijd gezien door de ogen van nu, en bronnen liegen soms.
Ik denk dat die fascinatie komt door mijn van oorsprong Duitse familie. Dat heeft me geleerd dat de kracht van verhalen groter kan zijn dan de werkelijkheid. Toen mijn familie na de oorlog zijn huis weer opzocht, woonde daar een joods gezin. Hun huis was weggegeven. De auto werd tot jaren na de oorlog beklad. En dat terwijl mijn oma – een Nederlandse - tijdens het bombardement op Rotterdam op straat net zo goed in de vlammenzee heeft gestaan; mijn opa heeft voor het verzet in een knokploeg gezeten, sommige van zijn familieleden bij de NSB... Ik heb nooit de behoefte gehad om precies uit te vinden hoe het destijds allemaal zat. Wat maakt het uit? Verhalen zijn krachtiger dan de waarheid. Daar ben ik mee opgevoed.
Dat is dus een centraal thema: de kracht van verhalen, die niet altijd ten goede werkt. Wat mij nu bezighoudt, is de tegenhanger van deze bittere familiegeschiedenis: lichtvoetigheid, humor, familie. Beide elementen vind je terug in mijn boeken en poëzie.
In Max Havelaar met Zombies pak je een heel andere genre bij de hoorns. Hoe was het om dit te doen? En hoe verschilde dit genre met het werk dat je hiervoor hebt gedaan?
De combinatie van het bittere met de humor, dat vind je terug in mijn Max Havelaar. Het boek heeft een serieuze boodschap ontleend uit het koloniale verleden, maar die boodschap wordt verpakt in een vorm die niet iedereen serieus neemt: een zombieroman. Het was een genot om te maken, omdat het zo aansloot bij alle thema’s in mijn werk. Bovendien studeerde ik taal- en cultuurwetenschap, dus het ontrafelen van alle verhaallijnen uit de oorspronkelijke Havelaar en het doen van onderzoek rond dat boek vond ik heerlijk. Ik sluit niet uit dat ik nog een keer een klassieker op deze manier ga behandelen.
Zie ook: Schrijversharten.
Een complete bibliografie:
Boeken
Heksenjacht, Jeugdnovelle 2016
Max Havelaar met zombies, Roman, 2016
Heksenkind, Jeugdroman 2014
Heksenwaan, Jeugdroman, 2014
Sinterklaasgeheimen, Nonfictie, 2011
Het Groot Veluws Winterboek, Nonfictie, 2011
De toverlantaarn, Jeugdroman, 2010
Zo ging dat toen - geboorte, Nonfictie, 2008
De Verborgen Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Nonfictie, 2008
De Verborgen Geschiedenis van de Oranjes, Nonfictie, 2008
Mysteries in Nederland, Nonfictie (reeks, 16 delen), 2006-2008
Poëzie
Stadsdichter van Wageningen, Gemeente Wageningen, divers werk, 2015-2018
Huisdichter van museum, De Heksenwaag Oudewater, divers werk, 2016-2018
Diverse bloemlezingen, waaronder recent Ganymedes (2016), Fantastische Vertellingen (2016),
Met en zonder stadsmuren (2016) en Allerheiligen bezeten woorden (2016)
Tekstinstallaties
Doe geen kwaad, In Speeltuinvereniging Tuindorp, 2018 (gepland)
Landschapsgedichten, Tijdens de Culturele Ronde Wageningen (1e prijs), 2017
Waaggedicht, Op de gevel van De Heksenwaag Oudewater, 2016-
Voorgaande spotlights: